Skin to skin

Een klein laagje cellen die jullie harten met elkaar verbinden

‘Mag ik haar aanraken?’ Ik zie de schrik van de gebeurtenissen in je ogen en vanbinnen wil ik het wel uitroepen: ‘JA!’ Natuurlijk mag jij je eigen kind aanraken. 

Vlak daarvoor lag je kleine meisje opeens weg van jou, in een couveuse met gesloten deurtjes. Je steekt je hand uit, het lukt net om met je vinger over de rug van je dochter te strelen. Een eerste contact na alle hectiek rondom de geboorte waarin alles vlug en vluchtig ging. 

Ondanks de monitorplakkers, het bandje om je voet om je saturatie te meten, de ondersteuning voor je ademhaling op je neus en het infuus in je hand, ik zie dwars door alles een een klein mensje liggen. Je bent prachtig mooi roze, je huid voelt zacht, de donshaartjes nog aanwezig. Je ligt bij te komen van alles wat vlak daarvoor gebeurde, want opeens zijn jouw papa en mama ouders geworden. Veel te snel en te vroeg kwam je al op deze wereld. 

Zachtjes open ik de deurtjes van de couveuse en zorg ik ervoor dat je mama je eindelijk weer even kan voelen. De hand van je papa lag even daarvoor al een hele tijd op je rug. Met een kleine trilling had hij gevraagd wat hij voor je kon doen: ‘raak haar maar aan, leg je hand stevig op haar rug en praat maar tegen haar, jouw stem kent ze al heel goed van al die maanden in de buik’. Hij fluistert lieve woordjes. Direct zag ik haar rustiger worden, haar ademhaling vertraagde en haar hartslag zakte. 

En nu is hier ook je mama. Samen met je vader. Aanraking en nabijheid. Dat is alles wat jullie nu nodig hebben. De warmte en liefde voelen. Huid tegen huid. Een klein laagje cellen die jullie harten met elkaar verbinden en doen samensmelten tot één geheel. 

Troost

Ik troost je tot je laatste tranen verdwenen zijn

Ik heb nachtdienst. Vier kleine baby’s heb ik onder mijn vleugels. In de stilte van de nacht gaat het verzorgen hier gewoon door.

Ik vlieg van de één naar de ander. Van slaperig ontspannen naar wakker gaat soms in enkele seconden. Hartverscheurend huilend vraag je om aandacht, een hand op je bolletje, even contact. En soms – meestal – wil je gewoon je speen om heel fanatiek op te zuigen. Als ik je laatste snik hoor verdwijnen gaat er naast je nog iemand los. De buurvrouw vind dat ze lang genoeg alleen is geweest. Alsof ze het aanvoelt dat ik naast haar bezig ben bij haar buurman.

Timing heeft ze wel: ik ben precies klaar. Even bijkomen zit er voor mij dus niet in: ik schuif meteen maar een plekje op en open de deurtjes van de couveuse. Vannacht is het een beetje disco op de zaal want ze ligt onder de blauwe fototherapie lampen. Met een oogmaskertje beschermen we haar ogen tegen het felle licht. Van woede heeft ze alles van zich afgetrokken, haar monitorplakkers zitten allemaal samen op haar buik en het maskertje hangt om haar nek. Haar armen maaien in het rond, trillend van de spanning. Haar handjes wijd open, op zoek naar houvast. Zodra ze mijn hand voelt knijpt ze of haar leven er vanaf hangt. Kom maar meisje, het is al goed. Heel kalm en rustig ga ik te werk, zodat ze langzaam weer een beetje kan ontspannen.

Ik troost wat af en kom soms handen en tijd tekort. Huidhonger – ik geef ze allemaal waar dat lukt wat contact en liefde door te verzorgen, te voeden en vast te houden. Aan het einde van de nacht heb ik even tijd om met de grootste kleine frummel te blijven zitten. Tevreden heb je je fles leeggedronken en nu lig je heerlijk tegen mijn borst te slapen. Je beentjes opgetrokken, mijn hand onder je billen en één op je koppie. Ik voel je helemaal ontspannen en tot rust komen, en ook ik zak wat verder onderuit, een zucht ontsnapt.

De opkomende zon tekent ondertussen rode strepen op de muur. Het is half 7 en er verschijnt een gelukzalige glimlach op mijn gezicht, wat heb ik toch een prachtig werk.

En doordat jij je door mij liet troosten, troostte je op jouw beurt, mij.

In bad

Vandaag mag je voor het eerst in bad. Inmiddels ben je een paar weekjes oud en gaat het goed met je. Ik was erbij toen je vlak na je geboorte bij ons op de afdeling kwam, met ruim 32 weken kwam je onverwachts al op de wereld kijken. Ik had meerdere dagdiensten achter elkaar en werd zo een beetje je vaste verpleegkundige.

Ik overleg met je moeder wat ze wil. Ik leg uit dat ze je zelf in bad mag doen, maar als ze dat nog te spannend vindt, dat ook niet erg is. Bijna opgelucht kijkt ze me aan. ‘Doe jij het nog maar even’.

Nadat je moeder je geduldig heeft uitgekleed lig je bloot op het aankleedkussen. Ik wikkel een hydrofiele doek om je kleine lijfje heen zodat je wat meer geborgenheid kunt ervaren in het water.

Dan, heel rustig laat ik je in het warme water zakken. Je voetjes laat ik tegen de zijkant van het bad rusten zodat je een beetje het gevoel hebt dat je weer veilig in je mama’s buik zit. Vrijwel meteen komt er een ontspannen glimlachje op je gezicht. Je lijkt het heerlijk te vinden in het water en je geeft je helemaal over. Je ligt te genieten, je moeder kijkt trots mee en maakt ondertussen foto’s en een filmpje.

Nadat ik je weer uit het water heb gehaald en je lekker warm ingepakt in de doeken ligt, kijk je met heldere oogjes om je heen. Heel wakker en alert lig je op je speentje te zuigen.

Je moeder slaakt een zucht; ‘wat fijn’. En ik pink stiekem een traantje weg.

Vertrouwen op Leven

In paniek sta je naast het bed van je kindje. De alarmen op de monitor had ik al gehoord en gezien, maar ik wist: niks aan de hand. Maar in jouw hoofd kwam echter een heel ander scenario voorbij. 

Hartslag: 0 

Een flat-line op de monitor. Het rode alarm knippert vervaarlijk in de bovenhoek. Het geluid staat uit, maar gaat op mijn pieper onverminderd af. 

Als ik de kamer binnen kom lopen tref ik je trillend aan. “Zijn hartslag is 0!” Je kijkt verwilderd uit je ogen, totaal in een andere wereld. Een wereld waarin je niet ziet dat jouw kindje al trappelend in zijn bedje ligt, zijn oogjes open heeft, zijn dekentje van hem af schopt en ondertussen zijn monitorplakkers van zijn lijfje getrokken heeft. Ze zitten gezellig samengeplakt op zijn rompertje. Nog net niet triomfantelijk kijkt hij me aan: ‘kijk eens wat ik kan?!’ 

Snel druk ik het alarm op de monitor uit. Dan sla ik een arm om moeder heen: kijk eens naar hem? Zie je dat alles goed is? Zijn hartje staat niet stil. Geloven doe je het eigenlijk nog niet. Zo in de overtuiging was je, dat het nu echt niet goed was. 

Het is 12 uur ’s nachts, je lag een kwartier geleden nog te slapen toen je zoontje besloot alles van zijn lijfje af te trekken en bij jou alle spanning en ellende van de afgelopen weken deed oplopen en in je hoofd deed uitvloeien in het meest verschrikkelijke scenario. 

Je zakt neer op de slaapbank naast zijn bedje en slaakt een diepe zucht. Tranen biggelen over je wangen. “Ik ben zo bang”, zeg je. Het is zo dapper dat je dat nu uitspreekt. Zo sterk te willen blijven, vechten voor je kindje, te blijven staan. Het lukt even niet meer, en dat is oké. Geruststellen kan ik je maar gedeeltelijk, dit heeft er even teveel ingehakt. En zo brokkelt het zorgvuldig opgebouwde stukje vertrouwen weer even af. Alles mag een plekje krijgen, heeft verwerkingstijd nodig. En tot die tijd blijft het een wiebelig evenwicht: doodsangst versus vertrouwen op leven. 

Een paarse vlinder

Ik werk een avonddienst. Nog voor ik goed en wel begonnen ben krijg ik overgedragen dat we een overname vanuit de IC neonatologie krijgen. Een leuke leerzame situatie voor mijn leerling die vrij recent gestart is met de opleiding. Samen met haar bekijk ik de kamer waar het kindje zal komen te liggen, we zorgen voor de juiste instellingen van de monitor, kijken of de apparatuur achter het bedje in orde is, ik leg haar kort iets uit over het CPAP apparaat en wat straks allemaal belangrijk is.

Van de collega van de dagdienst heb ik al wat gegevens van het kindje gekregen. We stappen net de kamer uit als we de ambulance-couveuse de afdeling op zien komen. Samen met mijn leerling installeer ik het ventje, we sluiten alles aan en luisteren naar de overdracht die we krijgen. De kamer stroomt ondertussen ook vol met artsen. Vrijwel tegelijkertijd met het transportteam zijn de ouders ook gearriveerd, dat hebben ze vlot gedaan!

Zorgvuldig plakt de verpleegkundige van het transportteam van de NICU een paars vlindertje aan het hoofdeinde van het bedje. Ik kijk naar mijn collega en onze blikken kruisen elkaar. Dit kindje komt niet alleen, hij draagt zijn tweelingbroertje mee. Moeder staat inmiddels aan de andere kant van het bedje en geeft haar zoon een kus. Als ze me aankijkt zie ik de tranen in haar ogen. De opluchting dat het transport goed is gegaan. Het fijne gevoel van een stapje dichter bij huis. De IC is niet meer nodig. Maar er is ook een angstige onderlaag die we bij bijna alle ouders zien die van de NICU af komen; hoe gaat hij het hier doen? Hoe moet dat nu weer met allemaal nieuwe verpleegkundigen? Wordt er wel net zo goed voor mijn kindje gezorgd? Kan ik ze wel vertrouwen? Moet ik vechten als een leeuw? Kan ik dat nog wel? Kan ik nu eindelijk een beetje tot rust komen? Gaat het nu goed komen? Zou ik dan uiteindelijk mijn kindje mee naar huis mogen nemen?

De rest van de avond ben ik bezig om het ventje op zijn gemak te krijgen. Hij heeft er al een heftige en lange tijd opzitten op de NICU en is duidelijk erg geprikkeld van het transport, de vele nieuwe handen, een ander bedje en de nieuwe omgeving.

Tegen etenstijd krijgen we opeens bericht dat een collega van de nachtdienst ziek is geworden. Na vele belletjes, passen en meten, schuiven, toch nog weer anderen vragen… Kan ik maar één ding aanbieden: ‘ik ga wel een dubbele dienst doen en blijf vannacht ook nog werken’. Het is idioot, maar het kán niet anders. Meteen schiet door mijn hoofd dat ik de ouders van het nieuwe kindje even op de hoogte moet brengen dat ik vannacht óók nog blijf en ze dus niet gek moeten opkijken als ik weer naast het bedje sta.

Gelukkig kan ik nog even anderhalf uur uitrusten op een patiëntenkamer voor ik mijn nachtdienst begin. En zo komt het dat ik 16 uur achter elkaar voor dit lieve kleine kereltje heb gezorgd. Rond half 7 in de ochtend staan mijn ogen scheel van vermoeidheid en ben ik heel blij met de collega van de dagdienst die extra vroeg is gekomen zodat ik alvast naar huis kan.

In de weken die volgen zorg ik nog vaak voor het kleine ventje en denk ik nog regelmatig terug aan de intensieve start die we samen hebben gemaakt. Het gaat met ups en downs en na een lange periode is het moment dan eindelijk daar: je mag met je ouders mee naar huis. En samen met jou gaat ook dat paarse vlindertje mee, want je broertje blijft hoe dan ook, altijd bij je.

Magie

Als ik de kamer binnen kom tref ik moeder bij het bedje van haar zoon. Vol verwondering kijkt hij met heldere oogjes om zich heen. Ik zie een luiertje op het aankleedkussen liggen. Eigenlijk zijn we een beetje te laat voor de voeding. Dat is waarschijnlijk ook waarom hij zo ligt te kijken: honger!

Moeder geeft aan dat ze hem nu toch wel aan de borst wil leggen. Hij heeft nog niet eerder echt goed weten aan te happen en kunnen oefenen met drinken. Ik vraag aan haar of ze wil dat ik help en meekijk. Opgelucht geeft ze aan dat ze dat wel heel fijn vindt. Het kleine jochie ligt ondertussen ongeduldig in de wieg. Moeder installeert zich op de stoel en zit helemaal klaar. Dan bedenkt ze zich dat ze haar zoontje nog niet bij zich heeft. Lachend vraag ik of ik hem even aan zal geven.

Eenmaal bij zijn moeder op schoot gaat hij meteen fanatiek op zoek naar de borst. Hij laat er geen gras over groeien. Ondanks dat hij echt nog wel klein is neemt zijn instinct het over. Alles draait nu voor hem om maar één ding. Dat hij dat nog nooit gedaan heeft maakt niet uit: hij gáát ervoor.

Ondertussen heb ik het licht een klein beetje gedimd en heb ik mijn pieper die constant alarmen van andere baby’s laat horen even weggelegd. Heel zachtjes rol ik met mijn kruk weer terug naar het tafereel. Het heeft iets magisch. De intense drang van zo’n kleintje die eigenlijk de kracht nog niet helemaal heeft; om toch te drinken aan de borst. En zijn moeder die na een paar minuten eindelijk een klein beetje kan ontspannen. De logopediste komt ondertussen ook zachtjes binnen. Ik kan me alleen maar omdraaien naar haar, steek twee duimen de lucht in en ze weet genoeg. En als hij dan echt de smaak te pakken heeft, zakken de schouders van moeder naar beneden en zie ik bij allebei de spanning overgaan in ontspanning en tevredenheid.

Een tweeling in de nacht

We starten de nachtdienst gemoedelijk. We hebben een jong team vannacht. We zijn met zijn tweeën en een leerling die nog moet starten met de neonatologie opleiding.

Het is net na twaalven als ik van de coördinator een telefoontje krijg. Het is kort maar krachtig: “Even voor jullie informatie. We krijgen nu een mevrouw binnen die waarschijnlijk met 33 weken gaat bevallen. En oh ja: het gaat om een gemelli”. Tuuuuut tuut tuut. Ik krijg niet eens de kans om nog vragen te stellen want ze heeft alweer de telefoon uitgedrukt. Ik besluit direct mijn collega’s even op de hoogte te stellen en maak dan snel mijn werkzaamheden af bij het kindje waar ik nog was.

Geen 5 minuten later word ik weer gebeld. De aanstaande moeder heeft 10 centimeter ontsluiting. Meer hoef ik nu niet te weten. Dit is zo snel gegaan dat er geen sprake kan zijn van longrijpingsprikjes of remming. Deze twee baby’s gaan nu hier vannacht veel te vroeg geboren worden.

Ik schiet direct in actiemodus. Gelukkig is de tweelingkamer die we hebben beschikbaar. Ik haast me en rol twee couveuses naar binnen. Dan zie ik mijn collega aan het einde van de gang staan. “Wat doé je?!” vraagt ze. “Ik dacht dat je een grapje maakte?!”
Eh nee, geen grapje zeg ik. Dit is serieus: we gaan straks echt een tweeling krijgen en ze moeten allebei de couveuse in en waarschijnlijk ondersteuning bij de ademhaling krijgen.

Vlug maken we samen de kamer gereed. Het is nog een hele organisatie om twee couveuses, twee CPAP-apparaten en een losse monitor zo neer te zetten op één kamer dat het allemaal nog een beetje overzichtelijk en bereikbaar is.

Alles ligt gelukkig klaar als het eerste kindje door de kinderarts in opleiding de kamer opgebracht wordt. Zoals verwacht heeft het kindje wat ondersteuning nodig. Snel en geroutineerd starten we alles op. Er zit wat haast achter want de kinderarts staat al zowat in de kamer met kindje 2. Van binnen mopper ik een beetje. Had ze nou niet nog even 5 minuten kunnen wachten en het tweede kindje op de opvangtafel kunnen ondersteunen met een kapje…? Geen tijd! Daar staat ze al in de kamer. Ook kindje 2 heeft ondersteuning nodig. Samen herhalen we het proces wat we vlak daarvoor ook hebben gedaan.

Onze leerling houdt ondertussen heel stoer een oogje op de rest van de afdeling. We hebben afgesproken dat ze belt als ze hulp nodig heeft of het niet vertrouwt.

Vader staat inmiddels op de kamer en staat een beetje verbouwereerd te kijken wat er allemaal gebeurt. Beide kindjes hebben CPAP en liggen op hun buik zodat ze hun longen makkelijker kunnen ontplooien. Ze zijn hard aan het werk: uit beide couveuses komt een synchroon, constant gekreun.

Ik besluit op de kamer te blijven en zorg voor de beide kinderen te dragen. Mijn collega gaat samen met de leerling de rest van de afdeling overnemen.

De rest van de nacht speelt zich enorm snel af. Samen met de kinderarts in opleiding kom ik niet meer van de kamer af. Soepel werken we samen, maar het is een tweeling of niet: ze doen het precies even slecht. Ze krijgen een infuus, we nemen lab af en bloedkweken, ze moeten starten met antibiotica en voeding via datzelfde infuus en via een sonde in hun mond. Alles gaat die nacht in tweevoud.

Om half 8 krijgen we een dikke pluim van onze dagdienst collega’s. Ze zijn onder de indruk van wat we hebben moeten doen in onze nachtdienst. Nog vol van de adrenaline besluiten mijn collega en ik nog even samen te ontbijten, dat hebben we wel verdiend! Moe maar voldaan kruip ik daarna mijn bed in en val in een diepe slaap.


💜 Vandaag kleurt PAARS
Want het is Wereld Prematurendag. Een dag om alle kleine en grote kanjers en hun ouders een hart onder de riem te steken.

Hij wel

Helemaal murw van vermoeidheid stap ik mijn huis binnen. Het is inmiddels al 11 uur en ik snak naar mijn bed. Ik val in een onrustige slaap. Om 16 uur word ik wakker en kan ik de slaap niet meer vatten. Rond 22 uur zie ik dat ik een berichtje heb van een collega die avonddienst heeft. ‘Loop je zo eerst even langs mij voor je begint?’

Ik heb al een vaag vermoeden wat dit betekent. Een diepe zucht ontsnapt uit mijn binnenste. Met een knoop in mijn buik zit ik even daarna in de trein op weg naar mijn derde nachtdienst.

Als ik ben omgekleed loop ik de afdeling op en ga ik op zoek naar mijn collega. Voorzichtig doe ik de deur open van de kamer waar ze is. Ik zet mijn tas neer en kijk achter het gordijn. Ik zou willen dat ik de tijd even zou kunnen pauzeren. Dat ik een sprong in de tijd kon maken en ervoor kon zorgen dat ik de woorden die haar mond verlaten niet hoef te horen.

Ze heeft het niet gered.

Ik sta genageld aan de grond, mijn hartslag verhoogt en direct voel ik tranen opwellen. En meteen daarna de boosheid en onmacht: die stomme prematuriteit! Stomme, stomme NEC. Het is ZO ONEERLIJK.

Ze konden niks meer voor je betekenen.

Met een onwerkelijk gevoel ga ik daarna de nachtdienst in. De kamer waar je lag angstaanjagend leeg. Vrijwel elke keer dat ik opsta loop ik erlangs. Maar ook de nacht gaat weer voorbij en in de ochtend ben ik blij dat ik mijn bed weer in mag kruipen en de dagen erna even vrij ben.

Het doet me meer dan ik had gedacht. Diep vanbinnen ben ik intens verdrietig. Voor je ouders, voor jou. De toekomst die er niet is. Dat je nooit gezond met je ouders mee naar huis mocht. Dat ik degene ben geweest die je voor het laatst nog verzorgd en gezien heeft toen je nog goed was. De twijfel slaat toe… Had ik het niet toch al eerder aan je gezien? Lag je niet al wat ongemakkelijk? Wat als… Maar er is geen ‘wat als’. Jij had pech. Stomme domme pech. Zo oneerlijk is het leven soms.

Tegelijk met jou lag er een jongetje op de afdeling. Vrijwel dezelfde leeftijd en hetzelfde gewicht. Samen met een collega hadden we al eens het grapje gemaakt dat we wel een setje van jullie konden maken in de toekomst. Nu zie ik hem elke keer liggen. Zie ik hoe hij groeit. Ik heb moeite om voor hem te zorgen. Het maakt me telkens weer bewust van de stop op het leven bij jou.

Hij wel.

Achter de gordijnen

Het is even voor half 3 ‘s nachts. Stilletjes open ik de deur van de kamer. Achter de gordijnen heerst een serene rust. Ik schuif het blauwe gordijn opzij en zie je wiegje staan. Je papa en mama liggen diep in slaap. Ik besluit ze niet wakker te maken. Jij ligt ondertussen al een beetje om je heen te kijken.

Ik haal het dekentje van je af, koppel je los van de monitor en rits je slaapzakje open. Ondertussen hoor ik geschuifel in de kamer. Het gordijn schuift opzij. Je vader steekt even zijn slaperige hoofd om de hoek. Ik besluit om te vragen of ik je je fles zal geven. Dankbaar knikt hij, geeft zijn dochter een snelle kus en verdwijnt dan weer richting de bank.

Zachtjes ga ik te werk, achter het gordijn hoor ik al snel weer de rustige en diepe ademhaling van twee slapende personen. Je ligt ongeduldig om je heen te kijken en toont duidelijk signalen dat je wil eten. De afgelopen dagen was je een beetje moe waardoor je meer voeding door je sonde heen kreeg. Ik maak dan ook dankbaar gebruik van je alertheid en drang om te drinken.

Ik rits je slaapzak tot halverwege dicht zodat je lekker warm ligt maar je handjes nog vrij hebt. Op je zij leg ik je op mijn schoot. Spuugdoekje onder je wang. Ongeduldig ben je op zoek naar de fles. Met een grote hap heb je ‘m te pakken. Je eerste slokken zijn ongecoördineerd en je zuigt nog niet echt effectief. Ik moet je een beetje remmen en bijsturen. Na een paar minuten verandert je ritme en begin je rustig te drinken. Nu moet ik oppassen dat ik je niet onderschat maar moet ik je ook blijven remmen als je te snel gaat. Een flesje geven aan een prematuur vergt van ons allebei grote concentratie.

Opeens maak je een gierend geluid. Teveel melk in één keer en je verslikt je. Je stopt met ademen, wordt wit en dan een beetje blauw. Snel haal ik de fles uit je mond en houd je rechtop. Er gebeurt nog niet zoveel. Slapjes hang je in mijn handen. Ondertussen loeit de pieper die in mijn zak zit. Op de monitor gaan de alarmbellen af. Zachtjes wrijf ik over je rug en dan een beetje harder. En dan opeens neem je weer een grote teug lucht en komt de kleur in je gezicht langzaam weer terug.

Doodmoe val je in slaap. Dat was het weer. Je hebt je best gedaan, maar nu is het klaar. Ik leg je terug in je bed, sluit de rest van je voeding aan via de sonde. Even daarna sluip ik de kamer uit en doe weer zachtjes de deur achter me dicht.

Code rood

Er moet een beademingsmachine naar OK.

Dat is de enige mededeling die ik krijg. Even daarvoor is mijn collega naar de opvangruimte naast de OK geroepen. Dat gebeurt bijna nooit, maar nu wel: code rood. Een acute situatie die we allemaal vrezen. Kind en/of moeder in levensgevaar. Nu of nooit.

Met stevige passen loop ik naar de ruimte waar het toestel staat en stap vervolgens de lift in. Direct daarna heb ik even een black-out want in mijn adrenaline-rush druk ik op het knopje van de 2e etage. Daar ben ik al. Een verdieping lager stap ik de lift uit en bedenk me dan dat ik even helemaal de weg kwijt ben. Shit. Ik kijk de uitgestorven gangen in, op zoek naar een bordje. Daar is mijn redding. Een medewerker van de roomservice staat als een wonder opeens aan het einde van de gang. Ik roep dat ik zijn hulp nodig heb. Hij leidt me via allerlei deuren naar het OK-complex, het is elf uur ‘s avonds en het is er uitgestorven.

Dan opeens moet ik abrupt stoppen. Voor mij twee mensen van de röntgenafdeling met een apparaat om een foto van de longen van het kindje te maken. Ongeduldig wacht ik buiten. Ik merk opeens dat ik in mijn witte uniform zomaar het OK-complex opgelopen ben. Ach, denk ik, dit is een noodgeval, ik ben er nu toch al.

Ik merk dat er iemand naast me staat. Het is de vader van het kindje. Aangekleed in een witte overall staat hij tegen een witte muur. Ik zie hem bijna niet, zo bleek ziet hij. Maar het valt in het niet bij wat ik aantref als ik de opvangruimte binnenloop.

Middenin de ruimte staat de opvangtafel. Eromheen een leger van mensen: de neonatoloog, twee assistenten kindergeneeskunde, twee collega’s van de obstetrie en mijn collega van de neonatologie. In het bed een meisje. In de tussentijd is er al een hoop met haar gedaan. Ze heeft een navellijn gekregen en een beademingstube waarmee ze door de neonatoloog op de hand beademd wordt. Haar hart is met behulp van hartmassage en medicatie weer op gang gebracht. Het meisje is witter dan wit. Ik heb nog nooit zo’n bleek kindje gezien. Ze valt weg tegen het laken waar ze op ligt.

Met een harde klik worden de koppelstukken voor zuurstof en perslucht in de muur gestoken. We sluiten de beademingsmachine aan en ik zorg dat de instellingen goed staan. Samen met de neonatoloog fixeer ik de tube met de pleisters die ik heb meegenomen. Mijn collega geeft ondertussen medicatie aan het meisje. Vol ongeloof kijk ik naar het tafereel en besluit dan de ruimte weer te verlaten. Mijn taak zit erop. Een beetje beduusd kom ik weer boven op de afdeling. Het kindje zal zo vanaf de OK worden meegenomen door het opgeroepen NICU team. Op de IC zal ze voor 72 uur worden gekoeld tot een temperatuur van 33,5 graden Celsius. Op deze manier wordt de schade die is ontstaan na haar zuurstoftekort hopelijk zoveel mogelijk beperkt. Na die drie dagen volgt een spannende periode van opnieuw op temperatuur komen (hopelijk zonder epileptische aanvallen) en een belangrijke MRI om te zien of er hersenschade zichtbaar is.

Ruim een week later zie ik op de afdeling opeens een bekend gezicht, maar ik kan het niet helemaal plaatsen. Dan opeens dringt het tot me door. Het is de vader van het kindje. Trots loopt hij met een wiegje over de gang. Tegelijkertijd zie ik pijn en verdriet in zijn ogen. Maar ze zijn terug. Het meisje lijkt verrassend goed hersteld te zijn van haar oneerlijke start. Uiteindelijk kunnen we nu nog niks over haar toekomst zeggen, maar enkele dagen later verlaat het gezinnetje de afdeling, veilig op weg naar huis.